Beiaard




De beiaardwerken van Jan van Dijk zijn bijzonder en vormen een vanzelfsprekend en wezenlijk deel van het oeuvre van de componist.
In steden als Dordrecht, Tilburg en Utrecht heeft bijvoorbeeld Jan van Dijk's Symphonie no. X, voor klokken, geklonken, met uitvoeringen door carillonneurs Boudewijn Zwart, Carl van Eyndhoven en Arie Abbenes. Vele andere solo-beiaardstukken werden door beiaardiers op diverse torens gespeeld, en ook in schouwburgzalen.

Carl van Eyndhoven, vooraanstaand beiaardier, schreef een essay hierover met als titel "Een inleiding op het beiaardoeuvre van Jan van Dijk". Ook opgenomen in het boek "Hernieuwde Ontmoeting met Jan van Dijk", samengesteld door J.A. den Ouden en uitgegeven door uitgeverij 'De Steensplinter' in Gouda (2015).


Thema met variaties


Inleiding op het beiaardoeuvre van Jan van Dijk (Mol, 1999)




"De bekroning van het geluid van een stad? De klanken van zijn beiaard!"





Proloog



Jan van Dijk kwam in contact met de beiaard via Ferdinand Timmermans.
Deze Rotterdamse organist en beiaardier logeerde tijdens WO II af en toe bij de familie Van Dijk in Lekkerkerk, waar hij het plaatselijk koor dirigeerde. Het was ook de periode dat hij werkte aan zijn boek "Luidklokken en beiaarden in Nederland".
Regelmatig ging Jan van Dijk mee de toren van het stadhuis van Rotterdam op en zag hoe Timmermans de Taylor-beiaard (1920) bespeelde.
"Ik heb veel geleerd in verband met de technische mogelijkheden van het beiaardspel door Timmermans en ook Vincent zien spelen en veel later Arie Abbenes. Als ik voor beiaard componeer kan ik mij best wel voorstellen hoe één en ander gespeeld kan worden".
In 1956 werd Timmermans opgevolgd door Leen 't Hart. Jan van Dijk ziet het gebeuren en kan op dat moment niet vermoeden, dat hij zoveel jaren later 't Hart in diens functie van directeur van de Nederlandse Beiaardschool zal uitdagen, door een beiaardopleiding te starten aan het Brabants Conservatorium in Tilburg.

Een jaar later (in 1957) krijgt hij een compositieopdracht voor beiaard van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Zijn eersteling (voor beiaard) is de Toccata (opus 247). Donemus verzorgt de uitgave. Het is het werk van een ervaren componist, die duidelijk onvoldoende vertrouwd is met de typische techniek van het beiaardspel. Het wordt dan ook geen succes.


Maar de klokken laten hem niet meer uit hun greep. Tijdens fietstochten (rond 1960) door Frans-Vlaanderen hoort hij verschillende beiaarden en wordt onder meer erg gecharmeerd door de Michiels-beiaard van Veurne.

In Escalles (ten zuiden van Calais) componeert hij in 1964 de Sonatine II (opus 380). Vier jaar eerder schreef hij al de Sonatine I (opus 274a): een eenvoudig werkje, "een beetje alla Clementi". Het laatste deel van de Sonatine II (Rondeau) bouwt verder op het openingsmotief van Mendelssohn's bekende 'bruiloftmars'.

Opvallend in deze sonatine is het voorkomen van enkele intervallencombinaties (secunde- kwart / terts - sext) die een prominente rol zullen blijven spelen in de volgende beiaardwerken (en in al zijn composities).

"De Sonatine's werden wel eens gespeeld, maar echt veel succes hadden ze niet."

Pas tien jaar later - en 110 opusnummers verder - zal Jan van Dijk weer voor beiaard schrijven. Dat heeft alles te maken met Tilburg en Arie Abbenes.


Thema



Op 30 juni 1966 wordt de nieuwe Eysbouts-beiaard in de toren van de Heikese kerk in Tilburg in gebruik genomen, waar van 1967 tot 1987 Arie Abbenes de titularis van dit instrument is.

Jan van Dijk, die sinds 1955 docent is aan het Brabants Conservatorium en een geëngageerde rol speelt in het Tilburgse cultuurleven, wordt lid van de nieuw opgerichte beiaardcommissie. Sinds 1974 - en tot op heden (1999) - is hij voorzitter van deze commissie en een enthousiast verdediger van de beiaard als "bekroning van het stadsgewoel".

De vruchtbare samenwerking tussen Jan van Dijk en Arie Abbenes heeft tot resultaat dat de Tilburgse beiaard vaak een voortrekkersrol speelt.
Met name valt te vermelden: het internationale beiaardconcours uit 1971, de compositiewedstrijd uit 1985 en de oprichting van een beiaardklas aan het conservatorium "om het slapende Amersfoort wakker te schudden".

Op compositorisch gebied ontstaan er in die periode slechts enkele beiaardwerken. "Misschien was het niet het juiste medium voor mijn roerige gedachten."
Maar het betreft wel werken, die door hun kwaliteit en hun vaak gedurfde opzet van groot belang zijn. In 1970 schrijft Jan van Dijk te Damme (België) de Toccata II (opus 491), die hij opdraagt aan Arie Abbenes.

Het werk vertrekt van een twaalftonenreeks, maar "voegt aan de dodecafonie een eigentijds element toe, met name het aspect improvisatie."
De reeks benadrukt de intervallen-combinatie van secunde-terts-kwart-sext.

Het is van Dijk's 'grond-wijsje': "Een componist componeert in feite altijd hetzelfde. Hij vertrekt steeds van hetzelfde materiaal, maar varieert (daarop). Dàt is de essentie van componeren. Denk aan de grote variaties van Beethoven, Mozart, Brahms. [...]

Mijn grondwijsje dateert van 1935, een tango: secunde -terts - terts - kwart. Vaak ook akkoorden met kwart boven sext.
Je kan het vergelijken met Mondriaan: zelfs in zijn zgn. abstracte werken blijft er altijd een boom en een molentje aanwezig. Men kan het verklaren als het resultaat van het variëren".


De componeertechniek van de Toccata II verschilt opmerkelijk van de eerste drie beiaardstukken, door een uitgesproken lineaire schrijfwijze, die volledig aansluit bij de technische en dynamische mogelijkheden van de beiaard. De samenwerking tussen beiaardier en componist werpt zijn vruchten af.


Variatie I



Aan Ferdinand Timmermans had Jan van Dijk al gevraagd, of het niet mogelijk was om te componeren voor beiaard en orkest. Wanneer hij rond 1950 te Mechelen in contact komt met Staf Nees (die hij nog heeft zien en horen spelen) herhaalt hij zijn vraag. Nees spoort hem aan om zelf iets voor deze combinatie te schrijven.

Pas nadat in Tilburg verschillende pogingen werden ondernomen om de beiaard met een orkest of een kleiner ensemble te combineren, steeds zonder bevredigend resultaat, besluit hij om zelf te gaan schrijven.

Het worden drie mooie stukken voor beiaard en harmonie-orkest, met name Concertino (opus 680/1), Ballade (opus 680/2) en Scherzo (opus 680/3).

Het Concertino bestaat uit drie delen: prélude, entr'acte en finale. Arie Abbenes en de harmonie Orpheus o.l.v. Rinus van Hamont spelen de première van deze werken op 25 september 1983. In de krant is sprake van "plezierige muzikale stadsversiering".

Het Scherzo (in de versie voor beiaard en fanfare - op.680-3a) speelt hij op de beiaard van Oirschot met de fanfare van St. Oedenrode o.l.v. Herman Jeurissen voor een plaatopname.

Op handige wijze lost de componist het probleem van het samenspel op, door beiaard en harmonie vooral te laten alterneren en toch de illusie te wekken van samenspel.
"Door de geraffineerde wijze waarop Jan deze partituur heeft geschreven, kost het samenspel geen enkele moeite, zelfs niet voor de amateurorkesten."

Op de Toccata II volgt een beiaardwerk met een merkwaardige ontstaansgeschiedenis.
Nadat in 1978 in Tilburg de Nederlandse Pianola Vereniging is opgericht, vatten Jan van Dijk en Lucius Voorhorst het idee op om een werk te schrijven voor pianola en orkest. Zij steken de pianolarol eigenhandig en de uitvoering met het Brabants Orkest is een grote gebeurtenis.

Arie Abbenes programmeert de automatische beiaard (uur en half-uur) met fragmenten uit dit pianolaconcerto. De arrangementen maakt hij op basis van schetsen van Jan van Dijk, die er ook enkele beiaardbewerkingen van maakt.

Als vervolg op deze onderneming schrijft hij in 1976 Fancy for Bells (op. 591).

Het ritmische beginmotief is duidelijk een variatie op zijn grondwijsje (secunde - terts - sext). Het is een vitaal stuk, bijzonder geslaagd van opzet, dat symbool kan staan voor de stimulerende wisselwerking tussen Jan van Dijk en Arie Abbenes, die in deze periode de fundamenten leggen voor de voortrekkersrol die Tilburg op beiaardgebied steeds heeft willen spelen (in het bijzonder met betrekking tot nieuwe muziek en experimenten).

Het is in deze geest dat Jan van Dijk, wanneer in 1988 Arie Abbenes naar Utrecht vertrekt en de fakkel doorgeeft aan Carl Van Eyndhoven, zijn Epiloog, Intermezzo en Proloog componeert.


Intermezzo I



"Tilburg staat bekend als de stad met het fraaiste carillon van lichte klokken."

Op de eerste drie composities na, zijn alle werken van Jan van Dijk geschreven met de beiaard van Tilburg in het oor. Dit instrument bestaat uit 50 klokken: e1 - g1 - a1(c2) - b1...a5.
Hiervan werden twee klokken gegoten door Petit & Fritsen (1950) en de overige door Eijsbouts (1966/79). Het is een lichte beiaard, die sonoor klinkt in de lage klokken en als gevolg van de opmerkelijk dikwandige kleine klokjes, krachtig en helder in de discant.

Voor hij in Tilburg kwam kende Jan van Dijk, naast de beiaard van Rotterdam, ook de beiaard van de Oude Kerk van Delft.

"Ik dacht toen dat op een beiaard niets kon, tenzij log spelen. En zo klonk het voor mij ook, tot ik het beiaardje van Gouda hoorde; dat vond ik leuk! Wanneer ik de Tilburgse beiaard hoor, dan denk ik aan kamermuziek. Het heeft allemaal te maken met mijn idee van de 'stille ontmoeting': de stilte tussen de noten."

De werken van Jan van Dijk komen het best tot hun recht op middelzware en lichte beiaarden. Zij laten de melodische lijnen, waarbij de ruimte - de 'stilte' tussen de noten - van groot belang is, het best tot hun recht komen. Vooral in de trage bewegingen ontstaat er zo een lijn die uit punten lijkt te zijn samengesteld: lineair pointillisme.

Op de eerste twee werken na zijn alle composities bedoeld voor een beiaard in evenredig zwevende stemming. Voor hij naar Tilburg kwam had hij enkele beiaarden in middentoonstemming gehoord.

Bovendien was hij intens bezig met het probleem van stemmingen tijdens zijn samenwerking met Adriaan Fokker, bij wie hij op aanraden van Willem Pijper in de leer ging. Daar kwam hij ook in contact met de theorieën van Leonhard Euler.
Aangezien alle beiaardwerken vanaf 1970 geschreven werden in relatie tot de Tilburgse beiaard, was er geen aanleiding om stukken te gaan schrijven in middentoonstemming (iets wat hij wel heeft gedaan in zijn 'Orgelboekje').

"Mocht er zich (echter) een concrete vraag voordoen, dan zou ik het zeker overwegen."

Jan van Dijk denkt altijd zeer bewust vanuit het instrument waarvoor hij schrijft en zijn beiaardwerken zijn dan ook vanuit muzikaal én technisch standpunt uitermate geschikt voor dit instrument.

Over de Sinfonia zegt hij:
"Het is een symfonie die gedacht is voor klokken, zoals je een andere symfonie voor orkest denkt."


Variatie II



Bij gelegenheid van de aanstelling van Carl Van Eyndhoven als stadsbeiaardier van Tilburg schrijft Jan van Dijk de Epiloog - Intermezzo - Proloog (opus 762). Vooral in de Proloog hoort men duidelijk, dat het hier gaat om het variëren van het in het oeuvre van Van Dijk steeds weerkerend kernmotief.

Tijdens de première van dit stuk (op 10 januari 1988) speelt afscheidnemend beiaardier Arie Abbenes de Epiloog en wordt het Intermezzo vierhandig gespeeld. De Proloog, gespeeld door de nieuwe stadsbeiaardier, kondigt meteen ook het begin aan van een reeks beiaardwerken die ontstaan vanuit de relatie tussen componist en beiaardier. Op de fundamenten die ten tijde van Arie Abbenes gelegd zijn, wordt nu enthousiast verder gebouwd.

Een jaar later ontstaat een meesterwerk: het Preludio, Arietta e Rondo (opus 786). Het Preludio ademt de sfeer uit van een Franse ouverture, het Arietta is één en al verstilling; het wordt de basis van de filosofie van Jan van Dijk en de titel 'Stille Ontmoeting' van zijn door Jan den Ouden in 1999 samengestelde (auto)biografie.

"... het gaat om de stilte in de ontmoeting. Daar waar mensen naar elkaar luisteren. Het non-verbale element in de ontmoeting. Waar woorden overbodig zijn, net als bij muziek. De stilte tussen de noten."

De idee van 'stille ontmoeting' dateert van 1994. In de Tilburgse Galerie 'Bremmer' vindt dan het 'samenspel' plaats tussen werken van verschillende beeldende kunstenaars en de harmonium-composities van Jan van Dijk, uitgevoerd door Klaas Trapman.
Het Rondo is virtuoos geschreven en heeft een dwingende, dynamische opbouw. De 'stille ontmoeting' levert in het Preludio, Arietta e Rondo (en in de volgende werken) adembenemend mooie beiaardmuziek op.
De première van dit stuk verloopt eerder rumoerig.

Carl Van Eyndhoven speelt het werk tijdens de maandagavondconcerten in Antwerpen (1989). Voor deze gelegenheid komt de voltallige Tilburgse beiaardcommissie luisteren in 'Den Bellaert', het huis in de schaduw van de kathedraal waar de geest van Jef van Hoof nog ronddwaalt.
Van een 'stille ontmoeting' is ook geen sprake, wanneer Carl Van Eyndhoven op zondag 11 november 1990, even voor 12 uur, het Rondo op de grote-tertsbeiaard van Eysbouts uitvoert, tijdens de live-uitzending van 'Reiziger in Muziek' te Hilversum.
In 1992 gebruikt Wim Brandse het frisse refrein van dit Rondo in zijn 'Zes Stadsgezichten voor beiaard' (opus 52). Met de toepasselijke titel 'Rondo alla francese' is het een eerbetoon aan Tilburg en (de francofiele) Jan van Dijk .

Op zondag 18 november 1990 vindt in de stadsschouwburg van Tilburg de wereldpremière plaats van het Concerto voor beiaard en symfonieorkest (opus 787). Uitvoerders zijn de Tilburgse stadsbeiaardier en het Nederlands Philharmonisch Orkest (o.l.v. Jacques Wijnen).
Met dit Concerto bewijst Jan van Dijk op overtuigende wijze, dat hij de uitdaging en de problemen van het componeren voor beiaard en orkest weet op te lossen. Het resultaat is een boeiend vierdelig concerto, waarbij vooral de derde beweging (Andante) een muzikale spanning en zeggingskracht heeft die ruimschoots het experimentele karakter van deze onderneming overstijgt.

Toch verloopt de première niet probleemloos, omdat de uitzonderlijke weersomstandigheden (windkracht 8) en de daaruit volgende technische problemen met de geluidsversterking, tot gevolg hebben dat "de luidsprekers van de grote schouwburg (...) steeds meer gedeformeerd raakten. Zodanig, dat het geluid ook voor de niet-kritische luisteraar niet meer acceptabel was. (...) Gelukkig werd in de pauze het euvel goed verholpen en terecht werd toen het opus 787 van Van Dijk integraal herhaald."

Het Concerto wordt nog tweemaal uitgevoerd in Eindhoven en op 9 oktober 1993 klinkt het in de Sint Pieter en Pauwelkerk van Mol met het Helikon-ensemble o.l.v. J. Wijnen.

Tussen 1992 en 1995 schrijft Jan van Dijk Higgajon V (op.896/1) , waarvan de première plaats heeft in Tilburg op zondag 23 juni 1996.

Datzelfde jaar speelt Carl Van Eyndhoven het werk nog tweemaal in Mol. De werken van Jan van Dijk van na 1989 hebben hun Belgische première altijd in Mol gekend, meestal in zijn aanwezigheid.


In 1995 schrijft Jan van Dijk voor het 'Brabants Beiaardboek 1996' het korte Alla marcia (opus 896/2). Het is een miniatuur van slechts 29 maten, maar het is wel van Dijk ten voeten uit:
De combinatie van een hoofdvorm (twee thema's - drieledig) en een spiegelstructuur (in de re-expositie komt thema 2 voor thema 1) levert een boeiende vorm op, die logisch uit het gebruikte melodische materiaal voortvloeit.


Intermezzo II



"De eigenheid van mijn stijl bestaat erin dat het over mijn noten gaat."

Componeren is voor Jan van Dijk een ambacht. Kennis en beheersing van de techniek worden aangewend om muzikale ideeën vorm te geven.
Het vertrekpunt van zijn composities is altijd een concrete aanleiding (een indruk, een gebeurtenis, een emotie), maar "mijn muziek is geen programmamuziek. Vergelijk het met de 'Préludes' van Debussy: het gaat om een muzikale gedachte die vorm krijgt, een muzikaal probleem dat opgelost wordt. De titel komt ná de prélude, 'tussen haakjes'."

In een toelichting bij de 'Sinfonia per campani' verwoordt hij het als volgt:
"Deze Sinfonia is een drieluik van spelen met geluid in allerlei vormen. Er liggen geen buitenmuzikale uitgangspunten, c.q. géén door klank te symboliseren zaken aan ten grondslag. De muziek is de gevormde ontspanning van de amorfe impulsen tot die muziek bij zijn ontwerper (dissonant - consonant). Wie persé een verhaal wil, dient het zelf te bedenken! Kan en mag!"

Zijn bewondering voor Debussy ‒ "waarschijnlijk de grootste componist van deze eeuw" ‒ is groot. Een bewondering, die onder meer te maken heeft met het gevoel van "dat zou ik niet kunnen."

Componeren heeft bij Jan van Dijk altijd te maken met een uitdaging: het omzetten van materiaal in een vorm.
Of het vertrekmateriaal nu gebaseerd is op een dodecafone reeks, of op de ideeën van Fokker of Euler, doet er niet toe. Zijn stijl is persoonlijk, omdat het om zijn noten gaat. In wezen gaat dit terug op het probleem van de keuze: uit de ontelbare mogelijkheden kiest de componist er één waardoor zijn werk tot en uniek werk wordt.
Voor Jan van Dijk zijn het ook "de noten die de orkestratie, de keuze van het instrument bepalen."
Wie zijn beiaardwerken speelt of beluistert, kan enkel bevestigen: dit is muziek voor klokken.

Zijn stijl kan men wellicht het best omschrijven als neo-impressionisme. Zijn techniek valt onder de noemers: neo-modaliteit en harmonische polyfonie .
Hij vertrekt van melodielijnen (of motieven) met specifieke interval-karakteristieken (= modaliteit) en komt tot een balans tussen het lineaire, horizontale aspect ervan (= polyfonie) en de verticale samenklank (= harmonie).
De rol van de luisteraar (het publiek) is bij dit alles niet zonder belang: hij moet (bewust of onbewust) "op de juiste manier luisteren".


Variatie III



In 1997 ontstaan in korte tijd drie beiaardwerken, die elk op een eigen manier representatief zijn voor de veelzijdigheid van het beiaardoeuvre van Jan van Dijk.

Bruyère (opus 924) heeft als subtitel 'grande, silencieuse'. Een verwijzing naar het bekende Nederlandse volkslied 'De Herder' van J. Worp op tekst van P. Louwerse, waarvan de openingszin luidt: 'Op de groote, stille heide dwaalt de herder eenzaam rond'.

Jan van Dijk schrijft vertrekkend van dit lied "variations á base d' une chanson hollandaise". Alleen keert hij de idee van een 'thema met variaties' om. Hij vangt aan met de meest gevarieerde versie en eindigt (aan het slot van de vierde variatie) met het thema. Vanuit motivische verbrokkeling ontstaat zo terug het geheel. Dit werk toont op schitterende (en speelse) wijze aan, hoe van Dijk creatief en met perfecte technische beheersing het notenmateriaal weet vorm te geven.

Een concrete gebeurtenis, namelijk de overplaatsing van Helga Overeem, die als ambtelijk secretaris aan de beiaardcommissie verbonden was, ligt aan de basis van Helga (opus 929).
"Een blaadje album-poëzie", zo noemt de componist het.

Het beginmotief is gebaseerd op de noten van de naam Helga (H - E -L(a) - G - A). Na de twee kwarten (h - e -la) komt het secundemotief (a - g - a) dat door herhaling als vanzelfsprekend de herinnering oproept aan Beethoven's 'Für Elise'-motief.
Het afscheidsgeschenk 'voor Helga' wordt een geschenk met een knipoog... Maar het anekdotische is slechts aanleiding: uiteindelijk is dit motief het vertrekpunt van wat een complexe ABA-vorm wordt, waarvan de verschillende geledingen door variatie (of noem het mutatie, transformatie) steeds teruggaan op het kernmotief 'Helga'.

Als een kroon op het werk volgt in datzelfde jaar nog de Sinfonia per campani (opus 931). Jan van Dijk noemt het zijn "Tiende Symfonie, een symfonie voor klokken ".
Deze Sinfonia bestaat uit drie delen: allegro poco maestoso, andante en allegro ma non troppo.
"De eenheid van toon-materiaal berust op betrokkenheid van elk der drie delen op één en hetzelfde toongeslacht met drie kwinten, één terts en één septiem. Initiatieven en vormveranderingen
van geëxposeerde melodische gegevens zijn (mede) door dat toongeslacht bepaald. [...]
Van de drie delen hebben het eerste en het derde 'hoofdvormachtige' trekken. De muzikale samenhang lijkt, mede in relatie tot de eerder gestelde toon-materiaal-eenheid, tot stand te komen door herkenbare tonen, intervallen, cellen, ritmen ( verschuivingen) en een herkenbaar verticaal klankbeeld."


Deze Sinfonia, die hoge eisen stelt aan de uitvoerder, zou in première gaan op zondag 14 juni 1998 in Tilburg. Door allerlei festiviteiten in de buurt van de Heikese toren was er echter zoveel geluidsoverlast, dat van een zinvolle uitvoering / beluistering geen sprake kon zijn.
Toch maakte een ijverige reporter een bespreking van het orgelconcert, dat plaats vond na het (afgelaste) beiaardconcert, maar met het programma van het beiaardconcert in de hand... Een orgelwerk van Saint -Saëns, uitgevoerd door Louis Toebosch, werd dan ook besproken als ware het de Sinfonia van Jan van Dijk. De slotzin "Prachtige muziek met een bijzonder einde" is ongetwijfeld op beide werken van toepassing ...

De wereldpremière van de Sinfonia vond uiteindelijk plaats op zondag 28 juni 1998 in Mol, terwijl Tilburg dit prachtige werk voor het eerst te horen kreeg op donderdag 10 september.
Het middendeel, Andante, behoort tot het mooiste wat Jan van Dijk voor beiaard heeft geschreven, het heeft "de diepgang van een Bruckner". De noten en de stilte spreken hier voor zich: alle verklaring is overbodig. Wanneer men de Sinfonia toch bestudeert, kan men enkel de woorden van de componist beamen:
"een goed kunstwerk wordt gemaakt naar de aard van het materiaal."


Epiloog



"Een beiaardier is geen 'apart' musicus, maar een musicus zoals alle andere".

De Tilburgse context, met zijn bijzondere relatie tussen componist en beiaardier, heeft een belangrijke rol gespeeld bij het tot stand komen van het beiaardoeuvre van Jan van Dijk.
Maar, zoals men de beiaardier niet als een 'apart musicus' mag beschouwen, zo mag men ook het beiaardoeuvre van Jan van Dijk niet los zien van zijn gehele oeuvre: het vormt er een vanzelfsprekend en wezenlijk deel van.
Op zaterdag 24 juli 1999 speelden Arie Abbenes en Carl Van Eyndhoven in Oirschot de première van 'Per Due' - een compositie van Jan van Dijk voor twee beiaarden.
Deze epiloog is dan ook niets anders dan een intermezzo, dat een nieuwe proloog aankondigt.

Carl Van Eyndhoven
Mol, 21 maart 1999

Zes beiaardwerken gedigitaliseerd



De zes geselecteerde beiaardwerken zijn door Gijs Meeusen en Frans Vuursteen minutieus onder handen genomen in een volledig nieuwe digitale versie.
Deze werken zijn dan ook vrijgegeven voor het grote publiek en mogen onder de richtlijnen van Creative Commons 3.0 worden opgeslagen, om te worden gespeeld.



 
Opus

Classificatie

Jaar

Archief

Maçonnieke muziek

Muziek fragment
 
 

 Fancy for Bells 591 B 5 1976 JvD      
 Preludio, Arietta en Rondo 786 B 8 1989 JvD      
 Bruyère, grande, silencieuse 924 B 11 1997 JvD      
 Sinfonia per campane 931 B 13 1997 JvD      
 Cathédrale 972 B 15 1999 JvD      
 Toccata 3 1013 B 17 2002 JvD